Veroordeeld voor majesteitsschennis: de zaak-Fabius

Veroordeeld voor majesteitsschennis: de zaak-Fabius

Vandaag debatteert de Tweede Kamer over afschaffing van het verbod op majesteitsschennis. Geruchtmakend was in 1954 de rechtszaak wegens majesteitsschennis tegen Jan Fabius. Hij was de eerste journalist die openlijk kritiek durfde te hebben op de ongewenste invloed van gebedsgenezeres Greet Hofmans op koningin Juliana. Fabius werd na huiszoeking vier dagen vastgezet voor verhoor en veroordeeld tot tien dagen cel. Een reconstructie.

Journalist Jan Fabius (1888-1964) wist niet wat hem overkwam toen hij op zaterdagochtend 2 oktober 1954 om 8 uur ’s ochtends uit zijn bed werd getrommeld door een dozijn politieagenten onder leiding van een rechter-commissaris, met in hun kielzog een officier van justitie en een politiecommissaris. Het gezelschap volgde hem tot in zijn slaapkamer, alsof de 67-jarige elk moment op de vlucht kon slaan. Bij de huiszoeking die volgde werden al zijn persoonlijke en werkpapieren in beslag genomen, evenals de kaartenbakken met abonnees van het periodiek de Nieuwsbrief waarvan hij hoofdredacteur was. Fabius kreeg niet de gelegenheid om een advocaat te bellen en werd meegenomen naar het politiebureau voor verhoor. Daar werd hij vier dagen vastgehouden.

Hij kreeg te horen dat hij werd verdacht van majesteitsschennis in het laatste nummer van de Nieuwsbrief. Dat bevatte een artikel onder de kop ‘Het “neen” van de Koning’ over de Troonrede die koningin Juliana had voorgelezen op Prinsjesdag op 21 september 1954. Fabius ‘bekende’ meteen dat hij de auteur was van dat artikel, waarin hij inging op de mogelijkheden van de koningin om mee te beslissen over de inhoud van de Troonrede. De overtuigd aanhanger van de monarchie had zich eraan gestoord dat in de Troonrede een wetsontwerp was aangekondigd over de opheffing van het zogenaamde Uniestatuut tussen Nederland en de Verenigde Staten van Indonesië, de Nederlandse tegenhanger van het Britse Gemenebest.

Fabius vond dit plan ongrondwettig en was van mening dat Juliana ‘hier wel degelijk een woord kan meespreken en de macht heeft te voorkomen, dat er dingen gezegd worden, die Haar in conflict brengen met de door Haar op de grondwet afgelegde eed’. Hij noemde de opheffing van het Uniestatuut niet alleen een ‘juridisch monstrum’, maar ook ‘volkomen immoreel’, omdat dat ‘de rechten van de minderheden negeert, een revolutionaire daad sanctioneert en de Ambonezen van hun wettige, door de Koningin zelf bekrachtigde situatie berooft. […] Zij had hier “neen” kunnen en moeten zeggen.’

 

Gevoelige snaar

Fabius sloot zijn artikel af met een zin die hem duur zou komen te staan, omdat hij geen idee had welke gevoelige snaar hij daarmee raakte: ‘Tenzij dan, dat H.M. door Hare drukke werkzaamheden als het ontvangen van ouden van dagen, het bijwonen van concourses hippiques en congressen, het openen van scholen voor zwakzinnige kinderen enz. enz. geen tijd meer heeft om zich aan staatszaken te wijden en rustig tot bezinning te komen, waardoor alle belangrijke kwesties overgelaten worden aan de dames Tellegen, Tjeenk Willink en Hofmans.’

Hij had het over Marie Anne Tellegen, directeur van het kabinet der Koningin, Martina Tjeenk Willink, vriendin van de koningin, en vooral over Greet Hofmans, de vrouw die Juliana in 1948 had ingeschakeld om de oogafwijking van prinses Marijke (Christina) te behandelen. Dat was geen succes maar Juliana raakte daarna zeer onder de indruk van haar occultisme en pacifistische opvattingen. Zij hechtte grote waarde aan de ‘doorgevingen’ die Hofmans kreeg over allerlei zaken. Dat dit tot steeds grotere spanningen leidde tussen Juliana en prins Bernhard was geen geheim in de hoogste politieke kringen. Minister-president Drees toonde zich al in 1951 in de ministerraad bezorgd dat Hofmans ook politieke invloed probeerde uit te oefenen ‘en als een Raspoetinfiguur wordt aangeduid’.

In 1952, kort na Juliana’s staatsbezoek aan de VS, wilde de Amerikaanse journalist Daniel L. Schorr in Life een artikel wijden aan het paleis- en huwelijksconflict, maar dat wist de regering te voorkomen, waarvoor hij in 1955 beloond werd met een lintje. De Nederlandse pers, voor zover ingewijd, zweeg discreet.

Dat Fabius nu in de Nieuwsbrief openlijk refereerde aan de invloed van Hofmans en haar aanhang binnen de hofhouding, was tegen het zere been. Welke acties leidden tot zijn arrestatie, en of Juliana daar zelf een rol bij speelde, is niet bekend. Historicus Cees Fasseur deed de zaak-Fabius in zijn standaardwerk over de Hofmansaffaire, Juliana en Bernhard, af met één zin. In het archief van de christelijke historicus en politicus F.C. Gerretson, die net als Fabius zeer kritisch was over de naoorlogse Indonesiëpolitiek, vond ik in 2011 een map over de zaak-Fabius die meer licht werpt op de zaak. Fasseur raadpleegde dit archief volgens zijn bronnen niet, mogelijk omdat de bewuste archiefmap verkeerd was opgeborgen in het Nationaal Archief.

 

Gewoon misdadiger

In oktober 1955 moest Fabius voor de Haagse rechtbank verschijnen. Zijn advocaat beklaagde zich erover dat Fabius ‘vier dagen werd vastgehouden als een gewoon misdadiger’ en was vrijgelaten op voorwaarde dat hij niet over de zaak zou schrijven en met niemand over zijn behandeling zou spreken. Ook vond de advocaat het onthutsend dat er zelfs een psychiatrisch rapport over Fabius was opgesteld door de Haagse zenuwarts Machiel Zeegers , ‘blijkbaar met de bedoeling de heer Fabius ontoerekeningsvatbaar te verklaren’.

De officier van justitie eiste een boete van 500 gulden of een maand hechtenis en vier maanden voorwaardelijke gevangenis met een proeftijd van liefst drie jaar. De rechter veroordeelde Fabius uiteindelijk tot tien dagen cel. Hij ging in hoger beroep maar verloor.

Met die tien dagen kwam Fabius er nog genadig af getuige eerdere veroordelingen voor majesteitsschennis die zijn advocaat in zijn pleidooi noemde.

In 1896 kreeg Louis Hermans, redacteur van het socialistische blad De Roode Duivel, zes maanden cel vanwege een kwetsende prent. Daarop staan koningin Wilhelmina en regentes Emma afgebeeld als balletdanseressen op een wagen die wordt voortgetrokken door ezels bereden door mannen verkleed als rechters en geestelijken, met als bijschrift ‘Gaat dat zien!’ [De advocaat vergist zich in zijn pleidooi en beschrijft een andere prent waarop Wilhelmina belastinggelden incasseert, FvK]

Fabius’ advocaat memoreerde ook een veroordeling in hetzelfde jaar van een man die op een fluitje had geblazen bij het passeren van Emma en Wilhelmina in een open ruituig. De fluitist kreeg drie maanden cel en zijn fluit werd vernietigd (wat is er gebeurd met de waxinelichthouder die Erwin Lensink in 2010 gooide naar de Gouden Koets?). Een vrouw die in 1943 over Wilhelmina had gezegd ‘Onze koningin, dat rotterige wijf, is dat ook een moeder voor haar kinderen?’ kreeg zes maanden cel in 1946 (nadat Wilhelmina uit Londen was teruggekeerd en haar kinderen uit Canada).

 

Schikgodinnen

Fabius bleef woedend over zijn veroordeling en correspondeerde erover met historicus en Eerste Kamerlid Gerretson. Op 8 maart 1956 schreef Fabius hem in een brief vol staatsrechtelijke overwegingen, dat hij van mening bleef dat de koningin haar eed had gebroken en dat het zijn plicht als ‘onderdaan’ was geweest om haar te waarschuwen. ‘[…] toen de koningin doorging en blijkbaar akkoord ging met het verbreken van het Uniestatuut […] heb ik de consequenties aanvaard. Daar ik wist, dat H.M. onder druk van de drie schikgodinnen handelde heb ik de geïncrimineerde zinsnede gebruikt. Deze betekende voor elke goede lezer, Koningin gij hebt nu ten tweede male uw eed gebroken, schei er nu eens mee uit, besteed wat meer tijd aan staatszaken en wat minder aan oppervlakkige charitatieve dingen en vooral ontworstel je aan de dames rond je. Ik heb het verder zo ingekleed, dat ik de schuld van de eedsbreuk verkleinde door deze te werpen op de drie dames. Ja, kijk eens, iemand moet het zeggen, niemand heeft mij nog kunnen verwijten, dat het niet juist was wat ik schreef.’

Op 9 maart 1956 verscheen een volgende aflevering van de Nieuwsbrief, waarin Fabius zich beklaagde over de in zijn ogen schandalige behandeling. Hij vond dat zijn rechten waren geschonden bij de inval omdat hij geen advocaat had kunnen inschakelen. Ook vond hij de inbeslagneming van zijn volledige archief en de inverzekeringstelling van vier dagen volkomen overdreven. Deze nieuwe aflevering van de Nieuwsbrief was voor P.S. Gerbrandy, lid van de Tweede Kamer voor de ARP en net als Gerretson criticus van de Nederlandse Indonesiëpolitiek, aanleiding om in april 1956 vragen over de behandeling van Fabius te stellen aan minister van Justitie J. van Oven.

 

Felle protesten

Deze vragen kwamen op een pijnlijk moment. Juist in deze maanden werd Juliana door het Hofmanskamp ‘onder druk gezet op een wijze die alle staatsrechtelijke grenzen leek te overschrijden’, zo blijkt uit de biografie van Fasseur. Juliana ontbood na ‘doorgevingen’ van Hofmans alle leden van het kabinet om hen te onderhouden over hun beleid van de vier jaar daarvoor. In de ministerraad van 26 maart 1956 waren felle protesten te horen over het gedrag van de koningin, met woorden als ‘wij hebben het gehad’.

Op 13 juni 1956 barstte de bom na onthullingen in het Duitse weekblad Der Spiegel onder de kop ‘Zwischen Königin und Rasputin’, over de spanningen die het Hofmanskamp veroorzaakte tussen Juliana en Bernhard en binnen de monarchie. Een commissie van drie wijze mannen, L.J.M. Beel, A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer en P.S. Gerbrandy, de man die Kamervragen had gesteld over de behandeling van Fabius, kreeg opdracht om onderzoek te doen naar de Hofmanskwestie. De commissie-Beel presenteerde op 8 augustus 1956 een geheim rapport, met de conclusie dat de contacten van Greet Hofmans met het hof moesten worden beëindigd en dat de hofhouding moest worden gereorganiseerd. Aldus geschiedde.

En Jan Fabius? Hij zal tevreden gebromd hebben. ‘Ja, kijk eens, iemand moet het zeggen.’

 

(Dit verhaal is eerder gepubliceerd in true crime magazine Koud Bloed (2011, nr. 15)


Geef een reactie